Sneeuwwitte sneeuw

Ik had al veel oude mensen gezien op onze reis hier naar toe, in alle tinten grijs waren zij voorbij gekomen. Wij hadden ons gesetteld in een oud, afgebladderd en verloren huur appartement. Mijn moeder liep onrustig tussen de vertrekken om alle mee gebrachte spullen een plaats te geven.

Ik had al veel oude mensen gezien op onze reis hier naar toe, in alle tinten grijs waren zij voorbij gekomen. Wij hadden ons gesetteld in een oud, afgebladderd en verloren huur appartement. Mijn moeder liep onrustig tussen de vertrekken om alle mee gebrachte spullen een plaats te geven. Mijn vader was elke mogelijkheid aan het afzoeken om de ruimtes te ontdoen van de muffe geur, die zich in de lange afwezigheid van huurders leek te hebben opgehoopt. Ze waren gelukkig. Althans, dat is wat een vierjarige daaruit kon opmaken. Iedereen was bezig en lachte vriendelijk, er huilde in ieder geval niemand. Ik kan niet zeggen dat ik mij er veel van herinner, enkel de mensen in het huis aan de overkant.

Mijn vader had mij in het bedje gezet voor de openslaande deuren naar het balkon. Zogenaamd om mij koel te houden, in werkelijkheid om zijn handen vrij te maken. Het was de eerste keer dat ik bij de mensen aan de overkant naar binnen kon kijken. Verre kerkklokken luidden de tijd. Achter de oude dame op het balkon zat een man, ik ga er nu vanuit dat het haar echtgenoot was, aan de tafel voor een machine te tikken. Tot er een belletje pingde en na elke derde ping sprak hij zacht tegen de oude vrouw, zoals verliefde paartjes tegen elkaar spreken waarna zij weer verder ging waar zij mee bezig was.

De dame stond op het kleine balkon dat met de achter gelegen kamer verbonden was door twee smalle, met lamellen afgedekte, deuren. Ze glimlachte vriendelijk naar mij en trok het koord door waar ze haar schone witte wasgoed aan ophing. Het koord was gespannen over de smalle steeg. Het was witte wasdag in de buurt, wat het effect had van een wasserij die enkel de witte was deed. De lichtgele muren en de bloembakken aan de balustrades van de balkons en het flinterdunne stukje blauw dat zichtbaar was tussen de twee daken zorgde voor een gekleurde omlijsting van het geheel. Ver beneden waren stemmen te horen van de toeristen die de stad verkende.

Ik keek om naar mijn vader, die nog steeds bezig was met het openen van ramen en deuren, toen hij de kamer binnen kwam. De oude dame had zich terug getrokken uit de warme zon, die tussen de daken door nog net hun balkon bescheen. Haar man zat nog steeds te tikken en weer de ping. Opeens viel het mij op dat hij niet alleen was. Een kleine witte vogel zat op het blad van de tafel vlak bij hem en hield hem gezelschap terwijl zijn vrouw elders haar werkzaamheden voort zette. Af en toe pikte hij uit een schaaltje op de tafel een paar zaden, zonder de oude heer te storen. Met een klein sprongetje hipte hij verder in mijn zicht en staarde, zoals ik naar hem staarde, naar mij.

Ik weet alleen nog dat ik mijn ogen niet van het beest kon afhouden, toen mijn vader mij uit het bedje pakte om wat te eten brulde ik alles bij elkaar en jaagde daarmee de vogel uit het beeld. Elke dag was het zelfde, de man aan zijn tafel tikkend en pingend, de dame met wasgoed in de weer en steeds de vogel die zich niet van de zijde van de man week. Op de derde dag zat ik weer voor de opengeslagen deuren naar het balkon toen de vogel weer naar voren hipte om mij te bekijken. Mijn ouders waren achter mij stil pratend hoorbaar vanuit een van de slaapvertrekken. De vogel sloeg zijn vleugels uit en streek neer op de rand van ons balkon. Nieuwsgierig draaide hij zijn witte kop van links naar rechts en draaide hem opzij, zoals een jonge hond doet als je tegen hem begint te spreken. Ik was bang, op de een of andere manier leek hij van dichtbij vele malen groter dan op de tafel bij de oude man. Zijn ogen waren goud geel, zijn bek grijs en de veren witter dan ik ooit had gezien. Het wasgoed van de dame leek grijs bij de heldere witte veren van de vogel. De oude man maakte een zacht geluidje tussen zijn tanden door en de vogel vloog terug. Geroepen door zijn baasje. Mijn moeder ging weg. Wat ik mij er nu van herinner zijn wij dat zij terug kwam wat gaan eten. Mijn beste gok is dat ze boodschappen ging doen, maar precies zou ik het ook niet weten.

Het appartement was zo goed en zo kwaad als het ging door mijn moeder met de weinige spullen die we hadden gezellig gemaakt. Een thuis geworden. De houten meubeltjes die aanwezig waren stonden hier al jaren. Op de paar foto’s die ik heb zijn er twee houten stoelen bij het kleine tafeltje in de keuken. Hoe goed ik de foto’s ook bestudeer, er lijkt maar één fauteuil te staan en verder nog één enkele houten stoel zoals die ook in de keuken stonden. Verder alleen mijn bedje. Mijn moeder had mij geleerd dat de vogel sneeuwwit was. Sneeuwwit heeft alleen betekenis als je weet hoe wit sneeuw is, andersom werkt het eigenlijk niet.

De volgende morgen waren mijn vader en moeder bezig. Ik zat weer vol verwondering naar de man en zijn vogel te kijken toen ik hem zag wegvliegen. Ik probeerde hem te volgen maar de ruimte tussen de daken was te smal om hem te zien. De oude man had niets gemerkt en bleef rustig door tikken. Even stopte hij, ik dacht dat hij het zou zien. Zijn vogel, het trouwe beest dat altijd bij hem bleef was zomaar weg gevlogen. Hij humde een paar onduidelijke noten en tikte vervolgens verder alsof er niets veranderd was. Ik probeerde hem duidelijk te maken dat de vogel weg was, zomaar alles achter zich had gelaten en niet meer terug zou komen. Een droeve stem sneed door de stilstaande lucht een zacht getokkel van een mandoline vulde zijn stem aan. Droef voor de vogel, neerslachtig voor de oude man die nog niet had gezien wat hem was ontglipt.

Fladderende vlerken klonken van boven mij. Mijn kleine jongens ogen opende zich zo ver ik ze kon openen. Hij is terug, dacht ik. Hij is er weer, de sneeuwwitte vogel. Maar er kwam geen vogel in het zicht. Beteuterd ging ik zitten, het belletje van de oude man pingde en zacht begon hij voor te lezen. Ik kon hem niet verstaan. Misschien ging het over de vogel die was weg gevlogen, misschien over de mevrouw. Terwijl haar man de zinnen las kwam zij het balkon opgelopen de was weer binnen halend. Met twee volle armen was verdween ze weer van het balkon, maar niet voor zij een glimlach en een klein handgebaar naar mij had gemaakt. Ik hief mijn hand naar de lucht, de vogel! Begrijp me dan de vogel is weg!

Ik had mij naar onze kamer gedraaid. Niemand wilde naar mij luisteren en niemand begreep mij. Ik zat met mijn kleine, grijsbruine beertje te spelen. En daar was hij opeens op de rand van mijn bedje, en hip, op het harde matras. Een kleine hip bij mijn tenen. Ik leunde achteruit, ik vond hem mooi maar dit was wel heel dichtbij. De oude man was gestopt met schrijven en stond op zijn balkon te kijken. Wat hij zei verstond ik niet, zijn handgebaren wel. Aai hem maar. Langzaam stak ik mijn hand uit naar de vogel. Sneeuwwit, zei ik tegen mijzelf, sneeuw wit. Voorzichtig streek ik mijn vingers langs de kop van de witte vogel, hij sloot zijn ogen zoals een kat ook doet als je hem aanhaalt. Toen hipte hij op mijn schouder, naar mijn hoofd, naar de rand van mijn bed en met een paar vleugelslagen van mijn bed naar de schouder van de oude man. Hij glimlachte naar mij, en de vogel kraaide.

 

Ben zo terug –Bart

Gesprek Onderweg #3

Dit is het derde deel van de serie Gesprek Onderweg. Het eerste deel kunt u hier vinden.

Als wij ’s avonds terug komen in het hotel na onze “verkenningstocht” laat ik mij op het bed vallen. Ons bed staat onder schuine muur waarin een dakraam ons een blik op de sterren biedt. Een eerste regendruppel valt zacht op het raam, de kamer is koel zelfs na de warme dag die nu word afgesloten met een regenbui. Thijs stond in de deuropening van de badkamer naar mij te kijken.
‘Waar denk je aan?’, vroeg hij zijn arm tegen de koude stalen deurpost aandrukkend. Ik bleef staren naar de regendruppels die zich met elkaar verbonden in een stroom over het glas.
‘Wat zou er over dertig jaar nog zijn? Waar zouden wij zijn?’, ik drukte mij met mijn ellenbogen half op. ‘Wie ben ik? Kun je mij zien?’, voegde ik er met een glimlach aan toe. Zijn gezicht vertrok van serieus, tot een lach. Een twinkeling speelde in zijn ogen.
‘Kun je ook serieus antwoord geven?’ vroeg hij toen hij naast mij op het bed kwam liggen. Langzaam liet ik mij weer terug op het matras zakken.
‘Dat ik wil dat het altijd zo blijft.’ Ik draaide mijn hoofd naar Thijs die steeds naar mij had liggen kijken. Ik probeerde, onsuccesvol, niet te laten merken dat het leuk bedoeld was.
‘Zwelg?’ vroeg hij.
Ik lachte. ‘Ben pas net begonnen! Ik wil dat wij voor altijd samen blijven, dat wij de wereld over reizen en dat jij altijd even leuk blijft, nooit een ander vindt en dat wij samen oud worden.’ In zijn ademhaling kon ik de lach horen die hij probeerde te onderdrukken. Demonstratief zuchtte ik en zei ‘doe jij het licht uit, schat!’, zoals ik altijd doe als ik ga slapen, draaide ik mij op mijn zij en deed mijn ogen dicht. Ik voelde het matras veren met de stille lach die zich ergens achter mijn rug bevond.
‘Ik ga heel snel bij je vandaan als je zo wordt!’ Zijn hand trok mij terug op mijn rug. ‘Ik meen het, Max,’ zei hij uitdagend. Hij streelde mijn arm en keek naar mijn gezicht.
‘Dat is goed’ zei ik ‘maar wat wil je dan dat ik denk?’
‘Bedenk maar een verhaal.’ zei Thijs een wenkbrauw optrekkend.
‘Een verhaal… een verhaal… Er was eens een jongetje dat …
‘Nee, geen sprookjes. Een verhaal.’
‘Oké. Kijkend naar de sterren, zittend op een muurtje aan de rand van het water, zat een jongen. Hij leek te wachten op iets of iemand. Zijn naam was Thijs,’ zei ik met mijn blik gericht op de sterren. ‘Ik kwam aanlopen en zag hem daar alleen zitten, met zijn rug naar mij toe. Ik weet nog dat ik bij hem ben gaan zitten omdat ik medelijden met hem had, hij zat daar helemaal alleen. Verder weet ik eigenlijk niet wat er gebeurd is, ik was nogal dronken.’
‘Fijn dat je me verblijdt met jouw kant van het verhaal van onze eerste ontmoeting.’ Thijs draaide zijn hoofd naar mij toe terwijl de regendruppels steeds luider op het dakraam tikten. Na een lange stilte waarin alle geluiden van het hotel verdronken in de regen, zei ik ‘geen verhalen meer, we leven gewoon in het nu. Misschien is dat de beste manier om verhalen te maken.’ Ik draaide mijzelf dichter naar hem toe en gaf hem een zoen op zijn wang. ‘Dat krijg je er van.’ Zei ik tegen hem.
‘Lief,’ zei Thijs ‘maar nu een echte zoen.’

Ben zo terug – Bart

Zomergast

Dit verhaal begint met een stem, onduidelijk nog, te ver weg om de woorden te begrijpen. De tongval van deze persoon doet vermoeden dat hij de wereld heeft gezien. Steeds duidelijker word de stem….

Dit verhaal begint met een stem, onduidelijk nog, te ver weg om de woorden te begrijpen. De tongval van deze persoon doet vermoeden dat hij de wereld heeft gezien. Steeds duidelijker word de stem. Als de man dichterbij komt lijkt er een gitaar met zijn stem mee te spelen. Met elke stap wordt zijn stem beter hoorbaar. In plaats van te vertellen lijkt hij te zingen, in een duet met zijn gitaar. En dan stopt de stem even als hij mij in het vizier krijgt, als ik hem gegroet heb en hij mij neemt hij plaats op een laag hangende tak aan de kant van de zandweg. Ik vraag hem waar hij vandaan gekomen is en de man neemt zijn gitaar ter hand. De melodie die zijn vinger spelen, eerst nog voorzichtig alsof de muziek nog van zijn hoofd naar zijn vingers moet vloeien, maar langzaam steeds sneller. De melodie met elke afgeronde regel complexer. Zijn muziek is vrolijk alsof de lente dichterbij is dan die in werkelijkheid is. Het brengt mij de vrolijkheid van een vroege lentemorgen. Dan fluit hij een tegenpartij die de hoogte in schiet zoals de ontwakende vogels in de morgen hun geluid opnieuw laten horen.

Zijn stem voegt zich weer bij zijn muziek makende vingers en zingt van zijn paden, boottochten over de eindeloze blauwe oceanen en de wereld vol van avonturen. De gebruiken en gewoonten die hij heeft leren kennen. De plaatsen die hij als reiziger heeft gezien en achter zich heeft gelaten, waarvan hij met elke regel bewijst dat hij daar iets van heeft mee genomen. Als zijn stem en zijn gitaarspel wegsterven, vraag ik zonder enige twijfeling om meer. De volgende melodie serieuzer met een verhaal over gewonnen veldslagen en helden van weleer. De lente vond zijn weg en de zomer ging te snel. Steeds zaten wij aan de rand van die zelfde zandweg. De dag voor de man met zijn gitaar zijn spullen pakte en ons weer achter zich liet, kwam hij nog één maal bij mij aan de kant van de weg zitten. Hij leerde mij zijn lied te zingen. Als ik zijn taal kon spreken zou ik een lied voor hem weven. Toen liet hij ons achter zich, zoals hij altijd deed, onze gast voor zomer.

(Voor het lied waar dit door is geïnspireerd klik hier.)

Ben zo terug – Bart