Wandeling I

Het is zeven graden. De zachte regen heeft alles doorweekt. Sommige verdorde bladeren zijn krom getrokken en liggen als kommetjes, vol regenwater, op het pad. Water zijpelt langs de rotsen. De met mos begroeide stammen zijn het enige heldere groen. In de verte staan wat donkere dennen. Tussen de gele, nog aan de bomen hangende, bladeren steken de rode van een andere af. Het pad is verworden tot een stroompje, naast het pad is een stroompje verworden tot een razende witte massa. Het geluid van het water en het druppen van de bladeren overstemt het zachte getwiet, gefluit en gekraai. Het is alsof het water het bos nog stiller heeft gemaakt. Alleen de stappen. Het geritsel van onze voeten tussen de bladeren. Maakt nog een ander geluid.

Ben zo terug – Bart

Regen

Zijn lichaam was bezweet. De koele lucht in de ochtend had het besluit te gaan rennen makkelijker gemaakt. Het was half zes toen hij de deur uit stapte. Vroeg genoeg om vóór de warmte weer thuis te zijn. Hij was eerst richting de dijk gerend. Had wat rek en strek oefeningen gedaan voor hij de dijk over liep om daar zijn vijf kilometer te rennen. In de ochtendstralen van de zon was er grijzer weer aan komen waaien. Toen hij weer aankwam bij zijn begin punt, was het begonnen met regenen. Alsof moeder natuur hem wilde schoonspoelen na zijn tocht.

Ben zo terug – Bart

Samenkomst I

“Het regende zacht.”
Het waren de eerste woorden die ik las toen ik buiten ging zitten lezen. De eerste druppel deed me opschrikken van de pagina.
“De wereld was nog rustig hoewel de wolken boven hun hoofden niet veel rust voorspelde.”
Las ik verder terwijl de werkelijkheid steeds meer mijn boek imiteerde. Er was niets verontrustends aan; regen tijdens de zomer, het bleef Nederland. In de verte sloeg een hond aan, wat kinderen rende lachend over straat.
“De wind trok aan en de bomen aan de rand van het bos kraakten. De bladeren ritselden. Tussen de donkere takken klonk wolvengehuil”

Ben zo terug – Bart

Gesprek Onderweg #3

Dit is het derde deel van de serie Gesprek Onderweg. Het eerste deel kunt u hier vinden.

Als wij ’s avonds terug komen in het hotel na onze “verkenningstocht” laat ik mij op het bed vallen. Ons bed staat onder schuine muur waarin een dakraam ons een blik op de sterren biedt. Een eerste regendruppel valt zacht op het raam, de kamer is koel zelfs na de warme dag die nu word afgesloten met een regenbui. Thijs stond in de deuropening van de badkamer naar mij te kijken.
‘Waar denk je aan?’, vroeg hij zijn arm tegen de koude stalen deurpost aandrukkend. Ik bleef staren naar de regendruppels die zich met elkaar verbonden in een stroom over het glas.
‘Wat zou er over dertig jaar nog zijn? Waar zouden wij zijn?’, ik drukte mij met mijn ellenbogen half op. ‘Wie ben ik? Kun je mij zien?’, voegde ik er met een glimlach aan toe. Zijn gezicht vertrok van serieus, tot een lach. Een twinkeling speelde in zijn ogen.
‘Kun je ook serieus antwoord geven?’ vroeg hij toen hij naast mij op het bed kwam liggen. Langzaam liet ik mij weer terug op het matras zakken.
‘Dat ik wil dat het altijd zo blijft.’ Ik draaide mijn hoofd naar Thijs die steeds naar mij had liggen kijken. Ik probeerde, onsuccesvol, niet te laten merken dat het leuk bedoeld was.
‘Zwelg?’ vroeg hij.
Ik lachte. ‘Ben pas net begonnen! Ik wil dat wij voor altijd samen blijven, dat wij de wereld over reizen en dat jij altijd even leuk blijft, nooit een ander vindt en dat wij samen oud worden.’ In zijn ademhaling kon ik de lach horen die hij probeerde te onderdrukken. Demonstratief zuchtte ik en zei ‘doe jij het licht uit, schat!’, zoals ik altijd doe als ik ga slapen, draaide ik mij op mijn zij en deed mijn ogen dicht. Ik voelde het matras veren met de stille lach die zich ergens achter mijn rug bevond.
‘Ik ga heel snel bij je vandaan als je zo wordt!’ Zijn hand trok mij terug op mijn rug. ‘Ik meen het, Max,’ zei hij uitdagend. Hij streelde mijn arm en keek naar mijn gezicht.
‘Dat is goed’ zei ik ‘maar wat wil je dan dat ik denk?’
‘Bedenk maar een verhaal.’ zei Thijs een wenkbrauw optrekkend.
‘Een verhaal… een verhaal… Er was eens een jongetje dat …
‘Nee, geen sprookjes. Een verhaal.’
‘Oké. Kijkend naar de sterren, zittend op een muurtje aan de rand van het water, zat een jongen. Hij leek te wachten op iets of iemand. Zijn naam was Thijs,’ zei ik met mijn blik gericht op de sterren. ‘Ik kwam aanlopen en zag hem daar alleen zitten, met zijn rug naar mij toe. Ik weet nog dat ik bij hem ben gaan zitten omdat ik medelijden met hem had, hij zat daar helemaal alleen. Verder weet ik eigenlijk niet wat er gebeurd is, ik was nogal dronken.’
‘Fijn dat je me verblijdt met jouw kant van het verhaal van onze eerste ontmoeting.’ Thijs draaide zijn hoofd naar mij toe terwijl de regendruppels steeds luider op het dakraam tikten. Na een lange stilte waarin alle geluiden van het hotel verdronken in de regen, zei ik ‘geen verhalen meer, we leven gewoon in het nu. Misschien is dat de beste manier om verhalen te maken.’ Ik draaide mijzelf dichter naar hem toe en gaf hem een zoen op zijn wang. ‘Dat krijg je er van.’ Zei ik tegen hem.
‘Lief,’ zei Thijs ‘maar nu een echte zoen.’

Ben zo terug – Bart